Het Gerechtshof Amsterdam en de Hoge Raad hebben onlangs in procedures een zeer ruime uitleg gegeven aan de beschermingsregels van de consument-koper van een paard. Verder is er wetgeving op komst die de beschermingstermijn zoals het er nu naar uitziet verlengt van zes maanden naar één jaar.

In de procedure bij het Hof werd de koper van een paard als consument aangemerkt, ondanks dat de verkoper full-time werkzaam was in de mode, en meende dat hij om die reden geen paardenhandelaar, maar particulier was. Er is dan sprake van koop tussen twee particulieren en de koper wordt niet beschermd. Het Hof Amsterdam liet de omstandigheden van het geval zwaarder wegen. Verkoper hield er naast zijn beroep in de mode een handelsnaam op na met een Facebookpagina, waarop hij regelmatig paarden verhandelde. Dat verkoper zijn handelsnaam niet in het Handelsregister had geregistreerd, vond het Hof niet uitmaken. Verkoper gebruikte die naam wel om (zonder BTW) te factureren en had daarmee bovendien geadverteerd op een openbare paardensite met de professioneel luidende tekst: “wegens inkrimping bieden wij te koop aan: Diverse 2 en 3 jarige paarden met prachtige afstammingen, predicaten en sport in de lijnen. Zowel hogere als normale prijsklasse.” Alles bij elkaar genomen werd de verkoper door het Hof toch aangemerkt als handelaar en kreeg de koper consumentenbescherming.

Maar wat was eigenlijk aan de hand met het paard? Dit was bij de aankoopkeuring  klinisch en röntgenologisch goedgekeurd als sportpaard, maar liep na een paar weken al kreupel. Onderzoek door een dierenarts wees uit dat sprake was van osteo-artrose in het kroongewricht, en een cyste in de kogel linksachter. Deze konden worden geantedateerd tot voor de koop. Er zat echter nog een ander probleem en dat was een uitgerekte tussenpees, die niet kon worden geantedateerd. Er was dus een moeilijk bewijsvraagstuk: vond de kreupelheid zijn oorsprong nou wel of niet in iets voorafgaand aan de koop? Volgens de bewijsregels van consumentenrecht is uitgangspunt dat dit wel zo is, maar de verkoper kan dit ontzenuwen door twijfel te zaaien. De verkoper kwam daarom met een verklaring van een dierenarts dat de röntgenologische bemerkingen geen verhoogd risico gaven voor gebruik als sportpaard, en de kreupelheid niet te relateren was aan de cyste. Met andere woorden: er waren bij de aflevering geen gebreken die in de weg stonden aan het gebruik als sportpaard. De peesblessure had zich immers pas na de koop gemanifesteerd. Over de kreupelheid verklaarde de dierenarts echter dat het lastig was te achterhalen waar de oorzaak daarvan was gelegen.

Het laatste werd door het Hof aangegrepen om de zaak helemaal om te keren en alle bewijslast bij de verkoper te leggen. Deze lijn was al te vinden in de Richtlijn consumentenkoop van de Europese Unie en de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie. De verkoper moest daarom van het Hof bewijzen dat de kreupelheid zijn oorsprong vond in een omstandigheid die zich bij de koper had voorgedaan. Dat was veterinair gezien niet mogelijk, de oorzaak kon niet worden aangewezen. Dit is in zijn algemeenheid al een zeer moeilijk te leveren bewijs. De verkoper kan na de levering van het paard immers niet bij de koper meekijken. Het zou dan in de rede liggen (een deel van) het bewijs van die periode bij de koper te laten. Het Hof oordeelde echter dat het bewijs volledig bij de verkoper lag, verkoper slaagde daar niet in, en koper won de zaak.

Omdat dit een wel heel strenge bewijsregel is, adieerde de verkoper de Hoge Raad. Dat bracht geen verandering. De Hoge Raad kwam tot een uitleg van het Unierecht waarmee het oordeel van het Hof werd bevestigd: de bewijslast ligt volledig bij de verkoper. Feitelijk gezien komt deze bewijsregel neer op een garantie van de verkoper aan de koper van een paard. Deze garantietermijn duurt zes maanden, en de wetgever is van plan deze, ondanks dat sprake is van paarden, te verlengen naar een garantietermijn van één jaar.