In Kort geding heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel zich onlangs moeten uitspreken over de afgifte van een auto en het retentierecht.

Een Bovag gecertificeerd garagebedrijf (tevens eiseres) heeft met gedaagde (gespecialiseerd in het bekleden van auto’s, boten en vliegtuigen) een afspraak gemaakt dat zij de gemaakte kosten voor de werkzaamheden tegen elkaar zouden wegstrepen. Partijen zijn echter met elkaar in discussie geraakt over de omvang van de werkzaamheden, althans op welk bedrag, deze afspraak ziet. Ondertussen is de heer X (eigenaar van de auto: Jaguar) betrokken geraakt bij het onderhavige geschil tussen partijen, aangezien gedaagde zijn vermeende retentierecht op zijn auto uitoefent.

In oktober 2020 heeft eiseres aan gedaagde de opdracht gegeven om werkzaamheden te verrichten aan de hemelbekleding van de Jaguar van de heer X. Deze werkzaamheden zijn door gedaagde verricht voor een bedrag van € 450,– (exclusief btw).

Omdat er vlekken in de nieuwe bekleding zaten, heeft eiseres [X] aangeboden om op haar kosten de hemelbekleding te laten vervangen door gedaagde. Eiseres heeft gedaagde vervolgens daar opdracht toe gegeven. Gedaagde heeft eiseres de opdracht gegeven om werkzaamheden uit te voeren aan zijn auto (Mercedes-Benz). Partijen zijn het erover eens dat zij hebben afgesproken dat zij de kosten van de werkzaamheden tegen elkaar zouden wegstrepen, maar verschillen van mening over de omvang van de werkzaamheden waarop, althans op welk bedrag, deze afspraak ziet.

Eiseres heeft de Mercedes op 23 juli 2021 afgegeven aan gedaagde. Gedaagde weigert de Jaguar aan eiseres af te geven en beroept zich daarbij op een retentierecht.

De beoordeling: voorzieningenrechter

Eiseres baseert haar vordering op het standpunt dat voor een retentierecht een opeisbare vordering is vereist, waarvan in dit geval geen sprake is. Eiseres voert aan dat zij de overeengekomen werkzaamheden aan de Mercedes juist en volledig heeft uitgevoerd. Daarnaast heeft zij geen factuur van gedaagde ontvangen voor de verrichte werkzaamheden aan de Jaguar. Het beroep op het retentierecht is dan ook niet rechtsgeldig.

Daartegenover stelt gedaagde dat hij het recht heeft om zijn verplichting tot afgifte van de Jaguar op te schorten en daarmee de Jaguar onder zich te houden, zolang eiseres in gebreke blijft in de nakoming van haar verplichtingen jegens hem, zijnde het uitvoeren van de afgesproken werkzaamheden aan zijn Mercedes en het herstellen van de door eiseres veroorzaakte schade aan de Mercedes.

Het retentierecht is de bevoegdheid die in de bij de wet genoemde gevallen aan een schuldeiser toekomt om de nakoming van de verplichting tot teruggave van een zaak aan zijn schuldenaar op te schorten totdat de vorderingen worden voldaan. Het retentierecht is een bijzonder geval van het algemeen opschortingsrecht zoals neergelegd in artikel 6:52 BW. Artikel 6:57 bepaalt dat – indien een bevoegdheid tot opschorting betrekking heeft op de verplichting tot afgifte van een zaak – de bepalingen met betrekking tot het retentierecht (mede) van toepassing zijn. Of in dit geval het retentierecht rechtsgeldig kan worden ingeroepen, wordt (mede) bepaald aan de hand van artikel 6:52 BW.

Ingevolge artikel 6:52 lid 1 BW is een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser bevoegd om de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt, indien tussen vordering en verbintenis voldoende samenhang bestaat om die opschorting te rechtvaardigen. Op grond van lid 2 van dit artikel kan een zodanige samenhang onder meer worden aangenomen ingeval de verbintenissen gedaagde en weer voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding of uit zaken die partijen regelmatig met elkaar hebben gedaan.

Op grond van artikel 3:291 lid 2 BW kan een retentierecht alleen tegen een derde met een ouder recht worden ingeroepen indien een voldoende verband bestaat tussen de vordering van de schuldeiser (waarvoor het retentierecht wordt ingeroepen) en de zaak die het betreft. De vordering moet voortspruiten uit een overeenkomst die de schuldeiser bevoegd was met betrekking tot de zaak aan te gaan.

De strekking van artikel 3:291 lid 2 BW is dat het retentierecht jegens een derde met een ouder recht alleen kan worden uitgeoefend als er een voldoende verband bestaat tussen de vordering van de schuldeiser en de zaak die het betreft. Daarvan is in dit geval geen sprake.

Voor zover ervan uitgegaan moet worden dat gedaagde het retentierecht ook zou kunnen inroepen in het geval zijn vordering voortkomt uit een overeenkomst met betrekking tot de Mercedes (omdat de kosten van het werk aan de Jaguar zouden worden weggestreept tegen de kosten van het werk aan de Mercedes), overweegt de voorzieningenrechter dat in dat geval voorshands ook niet aan de vereisten voor het uitoefenen van het retentierecht is voldaan.

Hoewel de regels omtrent stelplicht en bewijslast niet (onverkort) gelden in kort geding, ligt het in een zaak zoals deze wel op de weg van de partij die zich beroept op het retentierecht om de daaraan ten grondslag gelegde vordering op de wederpartij zodanig te onderbouwen dat voorshands aannemelijk is te achten dat deze het inroepen van het opschortingsrecht kan rechtvaardigen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door eiseres is gedaagde daar niet in geslaagd.

Voor zover gedaagde heeft betoogd dat hem een beroep op retentierecht op de Jaguar toekomt, omdat er bij de uitvoering van de werkzaamheden aan de Mercedes schade is ontstaan aan de Mercedes, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Nog daargelaten dat, nu eiseres dit betwist, onduidelijk is of er door eiseres schade is veroorzaakt aan de Mercedes, heeft eiseres ook betwist dat haar de gelegenheid is geboden om de mogelijk ontstane schade te herstellen. Ook ten aanzien van deze stelling is de voorzieningenrechter van mening dat gedaagde zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd.

Kortom, de voorzieningenrechter wijst de vordering van eiseres toe. Gedaagde dient de auto terug te geven.

 

 

Jennifer de Graaff

Jennifer de Graaff

Jurist

Jennifer de Graaff studeerde in Amsterdam en Groningen en is sinds 2013 jurist. Zij heeft ruime ervaring met civiel- en arbeidsrecht. Jennifer heeft eerder gewerkt als griffier bij Rechtbank Midden-Nederland en bij diverse advocatenkantoren. Jennifer kenmerkt zich door enthousiasme voor het recht en voor de mensen op wie het recht betrekking heeft. In haar vrije tijd is Jennifer graag met familie en vrienden en houdt zij ervan om te reizen.